contact

















Nieuws

Latest News as @ Saturday, April 20, 2024
Het Gotische Huis te Kampen, waarom het zo belangrijk is dat het bewaard blijft. - vrijdag 1 maart 2013

Zomer 1506: Frederick Rijnvisch laat zijn gast door de royale ingang aan de Oudestraat binnen. Slechts enkele jaren eerder gebouwd, is Fredericks woning één van de fraaiste panden aan de hoofdstraat van Kampen. Er staan weliswaar meer huizen aan de Oudestraat met een derde verdieping, maar het huis van koopman en raadslid Rijnvisch behoort tot de hoogsten in de stad en steekt dan ook royaal boven de andere woonhuizen in zijn omgeving uit. Wachtend tot de deur voor hem geopend werd, zag de koopman uit Münster tevreden dat zijn Kamper collega blijkbaar zijn ogen tijdens een bezoek aan deze stad goed de kost had gegeven. In de fraaie gevel van Bentheimer zandsteen zijn medaillons opgenomen met de afkortingen van Johannes, Maria en Jezus. In de Duitse stad zijn dergelijke afkortingen veelvuldig bij woonhuizen aan te treffen.

Eenmaal binnen wordt de bezoeker door Frederick vol trots via de trap met een fraai gesneden dicht traphek meegenomen naar de eerste verdieping. De man kijkt verbaasd naar de voorzijde van de ruimte. Het lijkt wel alsof hij buiten staat voor de stadsmuur, die aan de overzijde van straat loopt: aan de straatzijde van het bijna vijf meter hoge vertrek waarin hij zich bevindt, ziet hij bijna geen muurwerk. Slechts door smalle stijlen worden de drie kruisvensters, die nagenoeg de gehele gevelwand in beslag nemen, van elkaar gescheiden. Hierdoor én door de enorme hoogte, is er zelfs achter in de ruimte bij de trap volop licht. De bezoeker realiseert zich, dat de ruimte zelfs wanneer de luiken in de onderste ramen - die geen glas bevatten - gesloten zijn, er overdag nagenoeg niet bijgelicht hoeft te worden met kaarsen. Rijnvisch neemt zijn gast ook mee naar de tweede verdieping, waar goederen opgeslagen liggen. Deze verdieping is niet zoals bij de onderste twee verdiepingen, door een tussenmuur in twee helften opgedeeld. Hier ervaart de gast dan ook voor het eerst de enorme diepte van het pand. Omdat de muren van deze verdieping al boven de daken van de belendende panden uitkomen en geen steun meer hebben van de buren, wordt de zware balkenlaag ondersteund door houten muurstijlen. Verbaasd ziet de koopman dat de zolder niet zoals gebruikelijk, via een eenvoudige ladder is te bereiken maar middels een zwaar uitgevoerde laddertrap, die net als de andere trappen is voorzien van een fraai gesneden traphek. De verbazing stijgt nog meer wanneer hij, kijkend uit de ramen aan de achterzijde, van Frederick hoort dat ook de lagere gebouwen achter het pand tot zijn perceel behoren.

Weliswaar verzonnen, geeft het bovenstaande verhaal een goed beeld van het pand Oudestraat 158 aan het begin van de 16de eeuw. Het maakt ook duidelijk welk een indruk het pand niet alleen op bewoners van de stad, maar ook op de bezoekers van buiten gemaakt moet hebben.

Hoewel niet met zekerheid te zeggen, heeft Frederick Rijnvisch mogelijk het woonhuis rond 1500 laten bouwen. Jaarringenonderzoek heeft namelijk uitgewezen dat het bij de bouw gebruikte hout in 1498 en 1499 is geveld. Overleden in 1507 worden vanaf 1512 zijn weduwe en erfgenamen nog genoemd als belenders van het ernaast gelegen pand. Frederick was een koopman/reder en bij zijn overlijden ruim 25 jaar raadslid geweest. Zijn nieuw gebouwde woning straalde niet alleen in omvang, maar ook in uiterlijk zijn welstand uit. De fraaie en door de grote vensterpartijen transparante gevel, werd in Bentheimer zandsteen opgetrokken in de toen heersende laatgotische stijl. Boven de vensters bevinden zich rechthoekige velden met visblaasmotieven en medaillons. Op deze medaillons staan gotische letters die verwijzen naar Johannes de Doper (JOH op de tweede verdieping) en Maria (MAR op de eerste verdieping). In de oorspronkelijke onderpui hebben in de medaillons hoogst waarschijnluijk de letters IHS (voor Jezus) gestaan. In de rijk gebeeldhouwde waterlijsten onder de raampartijen van de verdiepingen zijn naast druiventrossen (begane grond) allerlei dieren te herkennen, zoals een leeuw, aap, varken, paard, hond, wild zwijn, maar ook monsters. Waterlijsten en medaillons vormen te samen een verwijzing naar het Laatste Oordeel. Frederick Rijnvisch heeft hiermee mogelijk zijn functie van rechter, dat hij als stadsbestuurder ook uitoefende, willen benadrukken.

De achtergevel van het bijna 25 meter diepe pand is weliswaar opgetrokken uit baksteen, maar heeft door de grote raampartijen en het veelvuldig gebruik van natuurstenen lijsten en stijlen eveneens een rijke uitstraling.

Ook ínwendig zijn nog verschillende opvallende elementen uit de bouwtijd te herkennen, zoals:

- de trappen met fraai gesneden dichte traphekken van de eerste naar de tweede verdieping en naar de zolder, bestaande uit stijlen met briefpanelen

- de spaarnissen in één van de zijmuren van de voorzaal op de eerste verdieping; deze dienden ervoor om daar waar mogelijk de muren dunner op te kunnen
  trekken en zo baksteen te sparen

- haardgewelven in zowel de voor- als achterzaal op de begane grond en in de achterzaal op de eerste verdieping, waarop zich in de erboven gelegen vertrekken  
  schouwen bevonden; het haardgewelf op de eerste verdieping heeft een sluitsteen met een rozet, die ook in de voorgevel is terug te vinden

- de balkenlagen met fraaie sleutelstukken en op de tweede verdieping de houten muurstijlen

Tot het midden van de 17de eeuw blijft het pand en de erachter gelegen bijgebouwen in bezit van aanverwanten uit de familie Rijnvisch. De bewoners waren steevast nauw betrokken bij het bestuur van de stad. In de 17de eeuw moeten de bijgebouwen, vernieuwd zijn. Mogelijk had dit te maken met het in gebruik nemen van een gruttersmolen achter het pand. In een dergelijke molen werd boekweit tot meel, of vermengd met haver, tot grutten (gebroken korrels) gemalen. Hoewel pas voor het eerst in 1699 in bronnen vermeld, dateert de oorspronkelijk door paardenkracht aangedreven molen (daarom rosmolen genoemd) mogelijk al uit het midden van de 17de eeuw. Ook de keuken en het achter de molen gelegen pand dat uitkomt in de Buitennieuwstraat, dateren uit deze tijd. De achterliggende gebouwen worden door een kleine binnenplaats van het hoofdpand gescheiden en kunnen vanaf de eerste verdieping via een zogenaamde overloop, bij regen droog, bereikt worden. Aanvankeliijk waren deze gebouwen sinds de 17de eeuw op de begane grond eveneens via een gang langs de binnenplaats vanuit het voorhuis bereikbaar. In het begin van de 20ste eeuw werd deze gang echter gesloopt.

De keuken herbergt nog een stenen fornuis onder een fraaie schouw met haardplaat, een waterput, een pomp met gootsteen en deels met oud-Hollandse tegels betegelde wanden. Het in de Buitennieuwstraat uitkomende gebouw, diende oorspronkelijk onder meer voor stalling van de paarden en bood verblijfruimte voor het personeel. Het bevat nog prachtige 17de eeuwse elementen, zoals schouwen en fraaie sleutelstukken.

In 1840 wordt de rosmolen verbouwd tot een grutterij met een ‘bovenwerk’, dat wil zeggen dat de maalstoelen, die aanvankelijk op de begane grond ter weerszijden van het paardenpad stonden, een verdieping hoger worden geplaatst. Dit gebeurt onder grutter Jan Lucas van ’t Oever, wiens vader de grutterij in 1808 had gekocht. Die voorziet in 1816 de voorgevel van een nieuwe onderpui naar de mode van die tijd. Al in de 18e eeuw is de topgevel verdwenen. Vanaf het midden van de 19de eeuw is het complex in bezit van Antionie Cornelis Elemans. Vermoedelijk in 1888 (Elemans is dan reeds79 jaar!) neemt zijn dochter de zaak over. Zij vervangt in 1890 de paardenkracht door een stoommachine. In het voorhuis aan de Oudestraat bevind zich dan op de begane grond een "Winkel van Grutters en Koloniale Waren", terwijl de familie Elemans de rest van het gebouw gebruikt als woonruimte en voor opslag van goederen.

Vermoedelijk rond 1900 wordt de "grutterse in koloniale waren" stilgelegd. Dochter Angenita Berendina Elemans verkoopt het pand in 1904 aan de stad, die het vervolgens in 1914 doorverkoopt aan het Rijk. Zo wordt het complex van een dreigende sloop gered. In de periode 1907-1921 wordt het complex in fasen onder leiding van de bekende architect P.H.J. Cuypers grondig gerestaureerd en verbouwd, volgens de inzichten van die tijd. Dit betekent onder meer dat veel van de oorspronkelijke indeling van het hoofdgebouw verdwijnt. De voorgevel aan de Oudestraat, waarvan alleen nog de eerste en tweede verdieping aanwezig waren, wordt aangevuld met een gereconstrueerde onderpui en trapgevel; de achtergevel wordt geheel nieuw opgetrokken en gereconstrueerd. Ook de bijgebouwen worden ingrijpend gerestaureerd en deels herbouwd. Het dak was nog deels belegd met middeleeuwse holle en bolle pannen. Tegenwoordig bevindt zich dit in gereconstrueerde vorm op de zuidzijde van het dak en is daarmee vanaf de straat zichtbaar.

De rosmolen blijft bij dit alles onaangeroerd. Eerst in 1997 wordt deze in Nederland unieke molen (de enige rosmolen - van oorsprong - nog op locatie aanwezig) gerestaureerd en deels weer maalvaardig gemaakt. Inmiddels maakt de rosmolen dan al jaren deel uit het van het Stedelijk Museum Kampen, dat vanaf 1984 tot 2009 in dit gebouw gehuisvest was. Voordien verschafte het Gotische Huis ruim 60 jaar (1921-1983) onderdak aan de openbare bibliotheek van Kampen. Nu het museum sinds voorjaar 2009 een nieuw onderdak heeft gevonden in het Raadhuiscomplex, zal het Gotisch Huis opnieuw een nieuwe bestemming krijgen.

© Theo van Mierlo

« Ga terug


© 2008 - Stichting Stadsherstel Kampen Hendriks Grafische vormgeving / webdesign